Multidisciplinaire overleggen zijn een groot goed. Maar ze zijn voor ouders ook altijd een slecht nieuws gesprek, zelfs als de ontwikkeling van je kind vooruitgaat. Hoe komt dat? En hoe kun je als zorgprofessional daarin nu het verschil maken?
Wanneer je kind beperkingen heeft zijn er automatisch een heleboel specialisten betrokken. In ons geval: logopedist, gedragsdeskundige, ontwikkelingspsycholoog, systemisch gedragstherapeut, sensorische integratietherapeut, communicatiedeskundige, intern-begeleider van de school, leerkracht gebarentaal. En dan heb ik nog niet eens haar ‘gewone’ leerkrachten en de onderwijsassistent genoemd.
Een multidisciplinair overleg is met zoveel betrokkenen onvermijdelijk, sterker nog: logisch en verstandig. Maar als ouder heeft zo’n overleg ook een andere kant. Dat realiseerde ik me laatst ineens. Aan het eind van een overleg sprak de leerkracht haar waardering uit voor de reële manier waarop wij naar ons vlindertje kijken en verzuchtte daarbij: “Want het is niet niks wat je allemaal te horen krijgt”.
Pfoe. Die kwam binnen. Want het is waar.
Hoeveel positiefs er ook te melden is, zo’n gesprek heeft altijd een keerzijde. Pijnlijk duidelijk wordt iedere keer dat je kind weliswaar op onderdelen vooruit is gegaan, maar ook hoe ver ze achterblijft op haar normaal ontwikkelende leeftijdsgenoten. Dat confronteert je met haar kwetsbaarheid. Zo’n gesprek vertelt je opnieuw hoe afhankelijk zij zal blijven van anderen. En precies dat zag de leerkracht.
Ineens was dat ingewikkelde slecht nieuws gesprek een gesprek geworden waarin mijn dochter én ikzelf gezien werden. Waarin we niet alleen maar overladen werden met behandelplannen voor de toekomst. Hier werd ook even erkend hoe het is. Ook al is daar niks aan te veranderen. En juist die erkenning maakt het verschil.
© Leontien Sauerwein
(www.leontiensauerwein.com)