Er zijn meerdere genen die de kans op voedselallergie vergroten. De omgeving speelt echter een belangrijke rol in het daadwerkelijk ontwikkelen van allergie. De kans hierop verkleint wanneer kinderen langer borstvoeding krijgen, opgroeien op een boerderij en er geen eczeem bij familieleden voorkomt.
Dat concludeert Dorien Westerlaken – van Ginkel in haar proefschrift, waarin zij zowel genetische factoren als omgevingsfactoren bij voedselallergie onderzocht.
Ongeveer 12% van de Nederlandse volwassenen en adolescenten denkt voedselallergie te hebben. Daarvan heeft maar een derde symptomen die, vanuit medisch oogpunt, wijzen op voedselallergie.
Genen
Het proefschrift van Westerlaken focust specifiek op de mensen met de klinische symptomen voor voedselallergie. Westerlaken toont aan dat er verschillende genen een rol spelen bij het ontwikkelen van voedselallergie. Een voorbeeld daarvan is het filaggrine gen, dat belangrijk is voor de beschermende functie van de huid. Kinderen met dit gen blijken vaker voedselallergie te hebben. Ook vond Westerlaken specifieke genen die voorkomen bij kinderen en volwassenen met pinda-allergie.
Omgeving
Daarnaast keek Westerlaken naar de relatie tussen omgevingsfactoren en voedselallergie. Zij concludeert dat de kans op voedselallergie kleiner wordt als kinderen langer borstvoeding krijgen, opgroeien op een boerderij en er geen eczeem bij familieleden voorkomt.