Schoolgaande kinderen bewegen steeds minder. De gevolgen van bewegingsarmoede zijn merkbaar. Per generatie nemen de motorische vaardigheden af en neemt het overgewicht toe, en daarmee ook de kans op welvaartsziekten zoals diabetes type 2.
Kinderen zitten urenlang per dag, spelen weinig buiten en fietsen steeds minder naar school. Bijna de helft van de kinderen beweegt te weinig. Dat is een gemiste kans: wie op jonge leeftijd plezier ervaart in sporten en bewegen, ontwikkelt dikwijls een actieve leefstijl op latere leeftijd.
Beperkt sport- en beweegaanbod
Er is één plek waar alle kinderen samen komen: op school. Hoewel er goede voorbeelden zijn, bieden veel scholen sport en beweging beperkt aan. Scholen verschillen in hun visie op sport en beweging en daarmee ook in de kwantiteit en kwaliteit van het sport- en beweegaanbod voor hun leerlingen. Sommige scholen profileren zich als gezonde of sportieve school, met extra sport- en beweegaanbod, sportklassen en talentprogramma’s. Andere scholen beperken zich echter tot het geven van een of twee uur gymles, bouwen geen beweegmomenten in tussen de lessen en bieden geen sportieve activiteiten aan tijdens de pauzes. Het landelijke en lokale beleid heeft hierin de afgelopen jaren, ondanks verschillende stimuleringsmaatregelen, weinig verandering gebracht.
Verschillen leiden tot kansenongelijkheid
De verschillen tussen scholen in de aandacht die zij geven aan sporten en bewegen zijn te groot. Op termijn zal dit leiden tot kansenongelijkheid. Dit signaal is ook afgegeven door de onderwijsinspectie. Op scholen waar het aanbod onvoldoende is, kunnen leerlingen niet profiteren van de voordelen van bewegen. Vrijheid van onderwijs moet niet leiden tot vrijblijvendheid. De verschillen en ongelijkheid worden nog verder versterkt door het lokale en regionale overheidsbeleid. Gemeenten bepalen zelf hoe zij hun sport- en beweegbeleid vormgeven. Zij investeren meer of minder in sporten en bewegen op en rond scholen en nemen daarbij soms wel, maar soms ook geen rol in de coördinatie en samenwerking.
Onvoldoende richting
Landelijk beleid en wetgeving geven onvoldoende richting aan sporten en bewegen op school. Subsidieregelingen van de rijksoverheid zijn vaak niet structureel van karakter en stimuleren vooral de voorlopers onder scholen en gemeenten. Wettelijke eisen op het gebied van sporten en bewegen – kerndoelen voor het primair en voortgezet onderwijs en kwalificatie-eisen voor het middelbaar beroepsonderwijs – zijn multi-interpretabel en kennen geen minimum aantal uren. De kwalificatie-eisen in het middelbaar beroepsonderwijs beperken zich vooral tot het opdoen van kennis over bewegen en gaan niet over het bewegen zelf. Scholen hebben vooral aandacht voor de kwalificerende functie van bewegen, dat wil zeggen: het aanleren van (een beperkt aantal) motorische vaardigheden. Het toezicht door de inspectie versterkt deze – volgens de raden te beperkte – focus op gymnastiek. De kerndoelen voor sport en bewegen zijn vakgericht in plaats van vakoverstijgend, zoals bij veel andere leergebieden wel het geval is. Ook in het nieuwe curriculum lijkt weer voor de vakgerichte aanpak te worden gekozen.
Drie raden geven samen advies
De Nederlandse Sportraad (NLsportraad), de Onderwijsraad en de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) achten de bovengeschetste ontwikkelingen ongewenst en zien hierin aanleiding om samen te adviseren over de rol van scholen op het gebied van sport en bewegen. In het advies richten de raden zich op het primair en voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. Daarbij hanteren de raden een ruime definitie van sporten en bewegen: van beweegmomenten ter ondersteuning van de lessen en expressie tijdens dans en theater tot spelactiviteiten op het schoolplein en bewegingsonderwijs in het gymlokaal.
Meer weten?
Naar de publicatie ‘Plezier in bewegen’ >>
Animatie Sporten en bewegen horen bij school
Animatie Wettelijke opdracht
Animatie Meer dan gym
Bron: onderwijsraad.nl